2. Om de ware vrijheid van het evangelie

Het Duitsland van het interbellum (tussen de twee wereldoorlogen) is een rauwe werkelijkheid. Ook in het denken komt dat tot uitdrukking: Darwin, Marx, Nietsche en Freud. De Germaanse oorsprong vormt de bron van het nationalisme. Ook de kerken gaan daarin mee: de Glaubensbewegung (van) Deutsche Christen(en) zoekt zijn oorsprong in de kerstening van het germaanse volk.

De Volkskerk sluit daarmee (bijna) naadloos aan bij de nationaal-socialistische beweging. De ‘bruine synode’ (zo genoemd vanwege het grote aantal synodeleden dat het bruine hemd van de nsdap droeg) loopt voorop bij het aanvaarden van de zgn. ariërparagraaf (uitsluiting van niet-germanen voor de kerkelijke ambten).

Barth’s aandeel in het verzet daartegen wordt vaak in de schaduw gesteld van dat van bijv. Bonhoeffer en Schilder; dat is niet terecht. Maar belangrijker is hóe Barth dat verzet fundeert: in mn. de zgn. Barmer Thesen, vanuit de bijbel. Vanuit o.a. het Johannesevangelie: er is maar één goede herder, de anderen zijn huurlingen, dieven, rovers. Een duidelijke stellingname tegen de nsdap-leiders die de zichzelf aan de kerk opdrongen als de leiders van God op aarde (de staat als Gods rijk op aarde).

Barth’s grote werk is zijn Kirchliche Dogmatik (KD). Geschreven in een tijd als de onze: de heilsleer is uit de samenleving teruggedrongen. Door de wetenschap (wij weten nu beter), door Marx (godsdienst is opium voor het volk), door Schwaab (wij zijn ons brein). Dan blijft er maar een hele kleine wereld over voor die heilsleer, zoals bij Hermann: het innerlijke leven van Jezus, als een inspirerende roman-figuur. Het bestaan van God is de vraag, die vanuit menselijke ervaring wordt beantwoord. Barth keert in zijn KD die benadering radicaal om: God vormt het begin, het uitgangspunt, en ik – de mens – ben de vraag!

In de dogmatiek moet het volgens Barth primair gaan om de toetsing van de christelijke prediking aan het Woord (Jezus Christus), en niet om de waan van de dag of de wens van het volk. Als jonge predikant is Barth bekend geworden door een preek waarin hij aangeeft dat een predikant er niet is om de gemeente naar de mond te spreken. Als hoogleraar en schrijver van de KD gaat hij nog verder: die preek klopte niet, want het was de predikant die het Woord gebruikte voor zijn eigen boodschap, en niet eerst het uitgangspunt zoekt in Jezus Christus.

Als een van de weinigen (niet bij Luther, niet in de HC, wel bij Calvijn) begint voor Barth de wet al bij de inleiding: Ik ben jullie God, die je bevrijd heeft. Eerst de ‘zuspruch’ – het verbond, waarop volgt de ‘anspruch’- de uitnodiging tot een antwoord.

Prof. Den Hertog licht twee punten uit, ook als voorschot op enkele vragen voor de derde avond :
1. Uitverkiezing en vrije wil. Barth formuleert dat God in Jezus Christus onze verwerping op zich neemt, terwijl hij in Christus tegelijk ook voor de mens kiest. Verzoening en verkiezing in het kruis verbonden.
2. Schepping en Verbond. Voor Barth is de schepping minder doel in zichzelf (zoals bij Schilder) maar meer het toneel voor het Verbond dat God al voor de schepping is aangegaan.

Flip Bakker, Zoetermeer, 11/11/’11

Geen opmerkingen:

Een reactie posten