De ruk aan het klokkentouw. Dat was het thema van de eerste Ontmoetingsavond in Gouda rond Karl Barth. Prof. Den Hertog behandelde de periode rond de eerste Wereldoorlog. Duitsland ging met de Keizer die oorlog als christelijke cultuuropdracht in - tot verbijstering van Barth. Voor Barth was dat de aanleiding om zich aan de bron te bezinnen: de bijbel. De uitvoerige uitleg van het evangelie vanuit de Romeinenbrief was daarvan het resultaat.
Toen in Duitsland de overlevenden uit de loopgraven terugkeerden, was voor hen de cultuuropdracht veranderd in een (geloofs)crisis - de zoektocht naar het 'wat moeten wij doen', die we ook kennen uit de Handelingen (hfdst. 2). In die situatie vond de boodschap die Barth hoorde in o.a. de Romeinenbrief, een grote weerklank.
In het Nederland anno nu tekent zich ook het einde van de christelijke natie af - ook hier klinkt nu de crisisvraag 'wat moeten wij doen?'
Barth kan helpen.
Barth kan helpen.
Karl Barth – de ruk aan het klokkentouw
(prof. G.C. den Hertog, uitgesproken 26 oktober 2011 in Gouda)
1. Achtergrond en jeugd
Karl Barth werd op 10 mei 1886 geboren in Bazel, waar zijn vader hoogleraar Nieuwe Testament aan de universiteit was. Zijn jeugd bracht hij door in Bern, omdat zijn vader in 1889 een benoeming aan de universiteit aldaar aanvaardde. Barths vader, Fritz barth, behoorde zelf tot de ‘posotive’ of orthodoxe richting en hij zag graag dat zijn zoon theologie zou gaan studeren in het behoudende Tübingen. Karl deed dat één jaar, maar ging daarna verder in Berlijn en Marburg, waar hij vooral de colleges van vrijzinnige theologen als Adolf (von) Harnack en Wilhelm Herrmann bezocht. Later zou hij zijn studenten het advies geven om vrijzinnige theologie liefst ‘met emmers tegelijk’ tot zich te nemen, omdat je er dan weer het gauwst van af bent.
Aanvakelijk is Barth vrijzinnig, en religieus-socialistisch gericht. Kenmerkend is een lezing uit 1911, waar hij stelt: ‘Jezus is de sociale beweging en de sociale beweging is Jezus’.1 Een sprekend voorbeeld van liberale theologie is ook wat Barth dan als kern van de doop ziet, namelijk dat ‘onze ouders en doopgetuigen beloofd hebben, ons door een goed voorbeeld en een goede opvoeding op het Rijk van God voor te bereiden’. Er is wel sprake van genade, maar de ‘onverdiende goedheid’ van God bestaat daarin, dat Hij ons ‘door de gemeenschap van de christenen, waarin wij leven, tot rechte mensen wil maken.’ Want dat kunnen we niet alléén vanuit onszelf, waarmee echter tevens gezegd is dat onze inzet wel verondersteld is. En de hulp krijgen we niet van Gods Geest, maar van de ‘gemeenschap van de christenen’, in wier midden wij leven. De doop is een herinnering daaraan, en zegt niet veel meer dan dat we in heel ons leven Jezus mogen volgen.
In 1911 wordt Barth dominee in Safenwil, een industriestadje een kilometer of vijftig ten zuiden van Bazel. Niets wijst erop dat hij de grote theoloog vand e twintigste eeuw zou qwroden. Zelf heeft hij wel gezegd dat het was, alsof hij in een donkere ruimte naar houvast greep – en wat hij beetpakte, bleek het touw van de kerkklok te zijn die begon te beieren, met als gevolg dat er mensen op af kwamen.
2. De Eerste Wereldoorlog
In Safenwil neemt hij in 1914 verbijsterd waar hoe zich een geweldige geestdrift van de Duitsers meester maakt. In een terugblik in 1957 zegt hij: ‘Mir persönlich hat sich ein Tag am Anfang des August jener Jahres [1914] als der ,dies ater‘ eingeprägt, an welchem 93 deutsche Intellektuelle mit einem Bekenntnis zur Kriegspolitik Kaiser Wilhelms II. und seiner Ratgeber an die Öffentlichkeit traten, unter denen ich zu meinem Entsetzen auch die Namen so ziemlich aller meiner bis dahin gläubig verehrten Lehrer wahrnehmen mußte. Irre geworden an ihrem Ethos, bemerkte ich, daß ich auch ihrer Ethik und Dogmatik, ihrer Bibelauslegung und Geschichtsdarstellung nicht mehr werde folgen können, daß die Theologie des 19. Jahrhunderts jedenfalls für mich keine Zukunft mehr hatte.’2 Voor hem is het uitbreken van de oorlog – en vooral de oproep van 93 Duitse intellectuelen, onder wie zijn leermeesters in de theologie, om de oorlogspolitiek van Kaiser Wilhelm II te steunen – een zodanige schok, dat hij zich gedwongen ziet theologisch nog weer eens ‘met het begin te beginnen’. Barth’s verbijstering over de vereenzelviging van Rijk Gods en Duitse cultuur, zoals hij die niet alleen bij conservatieve nationalisten had aangetroffen, maar ook – zij het op een andere wijze – bij sociaal-democraten, leidde voor hem tot een besef van het gericht van God, dat alles, maar dan ook àlles, onder kritiek stelt.
Voor Barth is dat het failliet van de liberale theologie. Het brengt bij hem een proces van radicale heroriëntatie op gang. Uit diepe onvrede met de steun van zijn vrijzinnige leermeesters aan de Duitse oorlogspolitiek ziet hij zich gedrongen zijn theologie tot op de grond te herzien. In zijn wanhoop wendt hij zich tot de Bijbel, en ook tot de groten uit de kerkgeschiedenis. Met nieuwe ogen leest hij Paulus’ brief aan de Romeinen, en wel zó dat hij niet zelf buiten schot blijft, maar de kritische boodschap van de apostel over zijn tijd – en zichzelf erbij – laat heengaan. Het kost hem de nodige moeite om zich in het luisteren naar de Brief aan de Romeinen te laten ontdekken aan eigen theologische en culturele vooronderstellingen en vanzelfsprekendheden, en het lukt Barth voor zijn besef ook niet om in één keer het ‘vreemde’ van de boodschap recht te doen. In de eerste druk van 1919 van zijn Römerbrief, een heel eigensoortig ‘commentaar’ – eerder te typeren als een persoonlijk ‘leesverslag’ – op Paulus’ Brief aan de Romeinen, ziet hij de komst van het Rijk van God weliswaar al niet meer in het verlengde van wat deze geschiedenis voortbrengt, maar Gods eschatologisch handelen is hier nog wel een gebeuren, waarin het nieuwe, dat van toekomst zwanger gaat, groeit, doordat het het de dood met zich meedragende en aan de dood vervallen oude vervangt. In de eerste druk van 1919 van zijn Römerbrief kleven nog allerlei ‘eierschalen’ van zijn liberale achtergrond aan hem. Hij beseft het zelf en kruipt opnieuw helemaal door deze brief heen. Als in 1922 deze tweede druk uitkomt, slaat die in als een bom. Barth gaat nu uit van een onoverbrugbare kloof tussen deze werkelijkheid en de werkelijkheid van God en zijn Rijk.
Denkt hij in de eerste druk nog in kaders van teleologie, in de tweede druk van 1922 overheerst de breuk. Het besef van een ‘diastase’, een onoverbrugbare kloof, tussen deze werkelijkheid en de werkelijkheid van God en zijn Rijk zet zich door. Gods gericht gaat over onze wereld, en dat gericht is zo verzengend, dat iedere gestalte in de gloed ervan verteert. In de eschatologie gaat het erom de crisis van de mens in het licht van Gods komen tot uitdrukking te brengen. We kunnen van ons uit op geen enkele manier tot Gods eeuwigheid doordringen, maar God Zelf en Hij alleen doorbreekt de gesloten samenhang van de tijd door Zich tegenwoordig te stellen, zonder dat Hij evenwel een voorbijgaand moment in de tijd wordt. Kenmerkend is de beroemde zin: ‘Christentum, das nicht ganz und gar und restlos Eschatologie ist, hat mit Christus ganz und gar und restlos nichts zu tun.’3 Van belang is ook in aanmerking te nemen wat Barth er onmiddellijk op volgen laat: ‘Geist, der nicht in jedem Augenblick der Zeit aufs neue Leben aus dem Tode ist, ist auf alle Fälle nicht der heilige Geist.’4
Barths gemeentewerk kenmerkt zich door veel werk maken van zijn preken en door daarnaast actie te voeren
voor betere werk- en leefomstandigheden van de arbeiders. Het komt hem op veel kritiek te staan. Op 6
februari 1914 houdt Barth een preek over Ezechiël 13,1-16 die hij zelf onder de titel ‘Der Pfarrer, der es den
Leuten recht macht’ heeft laten drukken en huis aan huis verspreiden.5 Deze preek is de eerste tekst van
Barth die ooit vertaald werd – en wel in het Nederlands!6 Het is een striemende preek, waarin Barth zichzelf
de profetenmantel omhangt, en de tekst als kapstok gebruikt. Het aardige is dat Barth, toen men hem in
1932 om toestemming vroeg, de preek opnieuw te mogen publiceren, hij die gaf onder voorwaarde dat hij
zelf een retractatio mocht schrijven. Zijn zelfkritiek liet aan duidelijkheid niets te wensen over: zo had hij de
tekst geen recht gedaan, maar naar voren gebracht waar zijn hart vol van was, was de preek striemend-
wettisch en had hij zich ten onrechte geïdentificeerd met de profeet. Met een woord van Goethe adviseerde
hij de lezers: ‘Sei ein Mann, und folge mir nicht nach!’ De titel van de preek liet hij echter staan! Een theoloog
heeft niet de taak het mensen naar de zin te maken, maar dient zich altijd weer bij en door het Woord van God te laten terugroepen om mensen bij Christus te brengen.7
In 1919 houdt Barth in Tambach een lezing voor religieuze socialisten over het thema ‘Der Christ in der Gesellschaft’. Hij was er zich van bewust – zo schrijft hij aan Thurneysen – dat hij bij die gelegenheid al hun denkschema’s door de war heeft gegooid.8 Kenmerkend voor religieuze socialisten is immers dat zij op de een of andere manier een positieve relatie leggen tussen de boodschap van de Bijbel en de sociale beweging. Barth neemt nu afstand van enigerlei identificatie of zelfs maar verbinding tussen het Rijk van God en onze aardse programma’s, en ontdekt het eschatologisch spreken van de bijbel.
Afzien van revolutie!
We gaan nog weer even terug naar Barths tweede leesverslag van de Brief aan de Romeinen. Als hij aangekomen is bij de hoofdstukken 12 tot 15, schrijft hij boven dat gedeelte: ‘Die grosse Störung’, om vervolgens Romeinen 12,1v onder het kopje ‘Das Problem der Ethik’9 te bespreken. De titels geven aan dat ethiek voor Barth geen vanzelfsprekende onderneming is. Tegen die achtergrond staat ook zijn uitleg van Romeinen 13, over de houding van de christen ten opzichte van de overheid. Als hij bij het laatste vers van Romeinen 12 is aanbeland, heeft hij eerst een waarschuwing aan het adres van ‘alle al te zeer in de actualiteit geïnteresseerden en bovenal alle sensatiezoekers’.10
Ogenschijnlijk gaat het in de houding van de christen tegenover de overheid om het alternatief: je onderwerpen aan de overheid of je sterk maken voor het recht op revolutie. De religieus-socialistische beweging, waarvan Barth ook deel had uitgemaakt, stemde principieel in met de socialistische roep om een radicale hervorming van de maatschappij. Het kan dan ook niet anders, of Barths geestverwanten in die hoek hebben hun ogen uitgewreven bij het lezen van de krachtige oproep in dit gedeelte van zijn boek: ‘Afzien van revolutie!’
Vergissen we ons niet, Barth schrijft dat niet, omdat hij helemaal van politieke kleur verschoten is. En evenmin, omdat hij denkt dat Paulus in Romeinen 13 opkomt voor de bestaande orde. Nee, in Romeinen 12 is de apostel aan een nieuw onderdeel van zijn brief begonnen, waarin het gaat over de vernieuwing van heel ons denken en leven. Als hij in Romeinen 13,1 schrijft dat ieder mens zich heeft te onderwerpen aan de overheden die boven hem staan, volgt dat direct op de laatste zin van wat in onze Bijbels hoofdstuk 12 is: ‘Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.’ Wat Paulus vervolgens over de houding van christenen ten opzichte van de overheid schrijft, moet dus van hier uit verstaan worden.
Als Barth Paulus’ spreken in Romeinen 13 zo uitlegt, dat hij oproept af te zien van revolutie, is dat niet op grond van een keuze voor de bestaande orde. Ga maar na, schrijft Barth, wat ‘bestaande orde’ betekent! Het is dit, ‘dat de mens op huichelachtige wijze weer eens met zichzelf in het reine is gekomen’.11 We sluiten er dan de ogen voor, dat hoe volmaakt het recht ook aan de dag treedt en hoe groot de schijn van objectiviteit van het recht ook is, des te groter is alleen maar het onrecht dat die ander wordt aangedaan. ‘Die ander wacht immers op het recht van de Ene’12, van de nieuwe mens die Jezus Christus is. Alleen Gods nieuwe wereld die nu reeds al onze vormen van samenleven onder radicale kritiek stelt zal een recht brengen dat die naam verdient.
De revolutionaire mens ten val brengen!
Dat neemt niet weg dat in Romeinen 13 de revolutionaire mens op de korrel wordt genomen. En dat is maar goed ook, schrijft Barth, want die is veel gevaarlijker dan de reactionair! De revolutionaire mens sluit zijn ogen niet voor het kwaad, maar maakt zich op het te bestrijden en de bestaande orde te vervangen door een andere, rechtvaardige orde. Wat is daar nu zo fout aan? Komt een dergelijke houding niet veel dichter bij de radicale vernieuwing van mens en wereld, waar de Bijbel over spreekt? Dat is inderdaad het geval, erkent Barth: in zijn diepste kern benadert de revolutionaire benadering meer de waarheid dan de reactionaire.
En toch ziet hij het als zijn ‘taak ter ere van God de revolutionaire mens ten val te brengen’13! De revolutionaire mens moet onder de aandacht gebracht dat alleen al de gedachte om het maatschappelijk kwaad de wereld uit te helpen laat zien dat hij zich door het kwaad heeft laten overwinnen. Hij vergeet dat hij niet die Ene is, Jezus Christus, die deze wereld doorlicht tot op de bodem en zelf vrij is in de ware zin van het woord. Christus is niet gevangen in de historische kaders van deze wereld, waarin de revolutionair-nieuwe orde van vandaag de ‘oude orde’ van morgen is. De revolutionaire mens begaat de fatale vergissing te denken dat hij zelf de nieuwe wereld tot stand kan brengen, en juist zodoende is hij
‘nog eerder “door het kwade overwonnen” dan de conservatieve mens, omdat hij met zijn “nee” zo griezelig dicht tegen God aan schurkt. Dat is zijn tragiek’.14
Overwin het kwade door het goede
Wat wil dan volgens Barth dat woord van Paulus zeggen, dat als een soort opschrift boven Romeinen 13,1-7 staat: ‘overwin het kwade door het goede’? Nu, het is zeker geen vrijbrief om alles maar op zijn beloop te laten en het met het kwaad op een akkoordje te gooien. Soms wordt het voorgesteld als de weg van het geloof. ‘Laten we maar bij zonde blijven, dan kan de genade toenemen.’ Maar Paulus laat geen spaan heel van een dergelijke vrome escape. Misschien hoor je dan graag een preek die – zoals dat heet – er diep doorheen gaat, maar je wordt er niet echt onrustig van. Je sust je geweten met de gedachte dat je nu eenmaal de zonde niet kunt overwinnen.
Als Paulus zijn lezers aanspoort het kwade te overwinnen door het goede, is dat natuurlijk niet bedoeld als uitnodiging alles op zijn beloop te laten. Maar wat is het dan wèl? Nu, het ‘goede’ is – en kàn alleen zijn –, dat God in Jezus Christus zelf het kwaad tenietdoet. Daarbij past aan onze kant een ‘niet-handelen’, een niet tot de aanval overgaan, een niet breken met het bestaande. Het kwade overwinnen door het goede vraagt van ons allereerst de erkenning dat wij niet in staat zijn het kwaad te overwinnen.
‘God wil als de overwinnaar over het onrecht van het bestaande gekend zijn. Dat is de zin van deze eis. En dat is de zin van Romeinen 13.’15
Na zulke zinnen kan niemand meer denken, dat Barth nog verwachtingen koestert voor de geschiedenis als proces, of Christus ziet als een verborgen werkzame kracht die de geschiedenis in de goede richting stuwt.
3. Barth als hoogleraar Reformierte Theologie in Göttingen
In 1922 wordt Barth zonder ooit gepromoveerd te zijn benoemd tot hoogleraar gereformeerde theologie aan de universiteit van Göttingen. Hij bekent eerlijk dan de gereformeerde belijdenisgeschriften niet in zijn bezit te hebben, laat staan ze ooit te hebben gelezen. Hij studeert hard en geeft colleges over de theologie van Calvijn, Zwingli, gereformeerde belijdenisgeschriften. Daarnaast geeft hij ook colleges over Brief aan de Efeziërs en de Brief van Jakobus.
Tussen dat alles door geeft hij lezingen en cursussen door heel Duitsland heen en in 1926 ook in Nederland. Aanvankelijk ziend e Gerefiormeerden in Nederland dit aanstromend jong talent als geestverwant. Zo noemt H. Bouwman, hoogleraar aan de Theologische Hogeschool te Kampen, Gereformeerde Kerken, in 1923 Barths voordracht ‘Reformierte Lehre, ihr Wesen und ihre Aufgabe’ ‘een verkwikking des harten’16. In 1926 slaat het om, als ook ethischen en confessionelen in de Ned. Hervormde Kerk Barth gaan ontdekken.
Twee bezwaren voeren de boventoon.
1. Barth is op het punt van het Schriftgezag het niet eens met de lijn van de generale synode van de Gereformeerde Kerken van Assen in 1926.
2. Men begrijpt dat Barth een andere lijn voorstaat dan die van Kuypers ‘gemeene gratie’ en dat hij de cultuur vooral in het teken van Gods oordeel ziet.17 In de bundel opstellen die Barth in 1924 uitgeeft onder de titel Das Wort Gottes und die Theologie staat tussen de lezingen ‘Not und Verheißung der christlichen Verkündigung’ en ‘Das Wort Gottes als Aufgabe der Theologie’ een tekst met de titel: ‘Das Problem der Ethik in der Gegenwart’.
1. K. Barth, ‘Jesus Christus und die soziale Bewegung’ (1911), in: K. Barth, Vorträge und kleinere Arbeiten 1909-1914. Karl Barth Gesamtausgabe, Zürich 1993, 386-409.
2. K. Barth, Evangelische Theologie im 19. Jahrhundert, (Theologische Studien Heft 49), Zürich 1957, 6.
5. Vgl. K. Barth, Predigten 1916, herausgegeben von Hermann Schmidt, (Karl Barth Gesamtausgabe), Zürich 1998, 44 noot 1. De preek ibidem, 44-62.
6. Vgl. H.-A. Drewes, ‘Barth in Übersetzung’, in: Martin Leiner & Michael Trowitzsch (Hg.), Karl Barths Theologie als europäisches Ereignis, Göttingen 2008, 23. De preek is onder de titel ‘De Dominé, die het den menschen naar den zin maakt (Vertaling: H. Stoel)’ opgenomen in: Stemmen voor Waarheid en Vrede. Evangelisch tijdschrift voor de protestantsche kerken, 55. Jaargang, Utrecht 1918, 115-132.
8. Barth zegt in 1933 dat hij bij die gelegenheid de religeuze socialisten ‘gründlich das Konzept verdorben’ heeft (K. Barth, ‘Abschied von “Zwischen den Zeiten”’, Zwischen den Zeiten 11 (1933) Heft 6, 542 (= J. Moltmann (Hrsg.), Anfänge der dialektischen Theologie. Teil II. Rudolf Bultmann – Friedrich Gogarten – Eduard Thurneysen, Theologische Bücherei Bd. 17, München 19672, 319).
9. Recentelijk is een nieuwe geannoteerde editie uitgekomen: Karl Barth, Der Römerbrief (Zweite Fassung) 1922, hg. von Cornelis van der Kooi und Katja Tolstaja, (Karl Barth-Gesamtausgabe, Band 47), Zürich 2010, 571.
10. K. Barth, De brief aan de Romeinen, vertaling Mark Wildschut, tekstbezorging Kees van der Kooi, Arie Spijkerboer en Katja Tolstaja, Amsterdam 2008, 453.
16. Geciteerd bij G. Harinck, ‘“Naar Duitschland trekken om gedachten te leenen”. De vroege receptie van de theologie van Karl Barth in Nederland (1919-1926)’, in: Frits Boterman & Marianne Vogel (red.), Nederland en Duitsland in het interbellum. Wisselwerking en contacten: van politiek tot literatuur, Hilversum 2003, 195.
17. G.C. Berkouwer, ‘Karl Barth en de ethiek’, De Reformatie 11 (1930/1931) 217v; 225v; 233v; 241v; 249v; 257v; 265v; 273v.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten